Was heißt »Elter« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Elter« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- ouder (männlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Wer besucht im Allgemeinen öfter seine Eltern, die Söhne oder die Töchter?
Wie bezoeken er in het algemeen vaker hun ouders: zonen of dochters?
Ich werde dich meinen Eltern vorstellen.
Ik zal jou aan mijn ouders voorstellen.
Eltern lieben ihre Kinder.
Ouders houden van hun kinderen.
Er hat seine Eltern glücklich gemacht.
Hij heeft zijn ouders gelukkig gemaakt.
Kinder sollen ihren Eltern gehorchen.
Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen.
Meine Eltern sind alt.
Mijn ouders zijn oud.
Seine Eltern sind beide tot.
Zijn beide ouders zijn dood.
Anna heiratete ohne das Wissen ihrer Eltern.
Anna is getrouwd buiten weten van haar ouders.
Seine Eltern sagten, er solle zur Universität gehen.
Zij ouders zeiden hem dat hij naar de universiteit moest gaan.
Lincolns Eltern waren ihr Leben lang arm.
Lincolns ouders bleven hun hele leven arm.
Eltern sind für die Sicherheit ihrer Kinder verantwortlich.
Ouders zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen.
Ich wohne mit meinen Eltern zusammen.
Ik woon samen met mijn ouders.
Meine Eltern wohnen in Kyoto.
Mijn ouders wonen in Kioto.
Kinder ahmen eher ihre Freunde als ihre Eltern nach.
Kinderen imiteren eerder hun vrienden dan hun ouders.
Warum bestehst du darauf, selbst die Studiengebühren zu bezahlen, obwohl deine Eltern dich gerne finanziell unterstützen würden?
Waarom wil je per se je schoolkosten zelf betalen, terwijl je ouders bereid zijn je financieel te steunen?
Er antwortete seinen Eltern.
Hij gaf zijn ouders antwoord.
Beide Eltern leben noch.
Beide ouders leven nog.
Kinder verhalten sich lieber wie ihre Freunde als wie ihre Eltern.
Kinderen doen eerder hun vrienden dan hun ouders na.
Er wohnt bei seinen Eltern.
Hij woont bij zijn ouders.
Hij woont samen met zijn ouders.
Er mochte Ann, aber seine Eltern taten es nicht.
Hij hield van Ann, maar zijn ouders niet.
Lebst du bei deinen Eltern?
Woont ge bij uw ouders?
Sind deine Eltern jetzt zuhause?
Zijn je ouders nu thuis?
John wollte vollkommen unabhängig von seinen Eltern sein.
John wilde volledig onafhankelijk zijn van zijn ouders.
Gestern habe ich deine Eltern getroffen.
Gisteren heb ik je ouders ontmoet.
Meine Eltern rufen mich jeden Tag an.
Mijn ouders bellen me iedere dag op.
Sie gehorchten ihren Eltern nicht.
Ze gehoorzaamden hun ouders niet.
Meine Eltern sind gerade am Bahnhof angekommen.
Mijn ouders zijn net op het station aangekomen.
Meine Eltern verstehen mich nicht.
Mijn ouders verstaan mij niet.
Meine Eltern sind beide tot.
Mijn ouders zijn allebei dood.
Mijn beide ouders zijn dood.
Er wurde ein Sänger entgegen den Wünschen seiner Eltern.
Hij werd zanger tegen de wil in van zijn ouders.
Sie sind nicht meine richtigen Eltern.
Ze zijn niet mijn echte ouders.
Sie haben ihre Eltern gestern besucht.
Ze hebben hun ouders bezocht gisteren.
Er verlor seine Eltern durch einen Flugzeugunfall.
Hij verloor zijn ouders in een vliegtuigongeval.
Die Eltern erwarteten zu viel von ihrem Sohn.
De ouders verwachtten te veel van hun zoon.
Seine Eltern waren Bauern.
Zijn ouders waren landbouwers.
Wem von deinen Eltern ähnelst du?
Op wie van je ouders lijk je?
Sie wollten sterben, weil sie ihre Eltern nicht zufrieden machen konnten.
Ze wilden sterven omdat ze er niet in geslaagd waren om hun ouders tevreden te stellen.
Sie heiratete, ohne dass ihre Eltern davon wussten.
Ze trouwde zonder dat haar ouders ervan wisten.
Meine Eltern lieben mich.
Mijn ouders houden van me.
Meine Eltern sprechen kein Niederländisch.
Mijn ouders spreken geen Nederlands.
Kinder nehmen Gewohnheiten von ihren Eltern an.
Kinderen nemen de gewoontes van hun ouders over.
Waren eure Eltern zu Hause?
Waren uw ouders thuis?
Seine Eltern vertrauen ihm.
Zijn ouders vertrouwen hem.
Meine Eltern sind tot.
Mijn ouders zijn dood.
Grüß bitte deine Eltern.
Zeg alsjeblieft gedag tegen je ouders.
Meine Eltern haben vor meiner Geburt geheiratet.
Mijn ouders zijn getrouwd voor mijn geboorte.
Meine Eltern sagten mir, dass Ältere respektiert werden müssen.
Mijn ouders zeiden mij dat ouderen moeten gerespecteerd worden.
Meine Eltern wohnen in Windhuk und ich wohne in Lüderitz.
Mijn ouders wonen in Windhoek en ik woon in Lüderitz.
Ihre Eltern wohnen auf einem Campingplatz.
Haar ouders wonen op een camping.
Wenn die Eltern des Fünfzehnjährigen nicht zu Hause sind, hat er sturmfreie Bude und feiert Partys mit seinen Freunden.
Wanneer de ouders van de vijftienjarige niet thuis zijn, dan heeft hij het kot vrij en organiseert hij party's met zijn vrienden.
Gute Eltern sind die besten Lehrer.
Goede ouders zijn de beste onderwijzers.
Sei höflich zu deinen Eltern.
Wees beleefd tegen je ouders.
Meine Eltern verboten mir, Tom wiederzusehen.
Mijn ouders hadden mij verboden Tom nog een keer te zien.
Sie war eine Waise, die ihre Eltern bei einem Flugzeugabsturz verloren hatte.
Ze was een wees die haar ouders verloor in een vliegtuigongeluk.
Ich wüsste gern, wer meine Eltern sind.
Ik zou graag willen weten wie mijn ouders zijn.
Die Eltern hören zu.
De ouders luisteren.
Meine Eltern wohnen auf dem platten Land.
Mijn ouders wonen op het platteland.
Mary wohnt noch zu Hause bei ihren Eltern.
Mary woont nog bij haar ouders thuis.
Jugendliche streiten oft mit ihren Eltern.
Tieners hebben vaak ruzie met hun ouders.
Grüße deine Eltern.
Doe je ouders de groeten.
Wir müssen für unsere Eltern sorgen.
We moeten voor onze ouders zorgen.
Bob schreibt nicht oft seinen Eltern.
Bob schrijft niet vaak naar zijn ouders.
Ich riefe meine Eltern an.
Ik zou mijn ouders bellen.
Meine Eltern sind nicht streng zu mir.
Mijn ouders zijn niet streng tegenover mij.
Wo sind die Eltern?
Waar zijn de ouders?
Meine Eltern kennen meine Freundin.
Mijn ouders kennen mijn vriendin.
Sind das da nicht deine Eltern?
Zijn dat niet jouw ouders?
Meine Eltern wollen, dass ich Medizin studiere.
Mijn ouders willen dat ik geneeskunde studeer.
Meine Eltern denken, dass ich Medizin studiere.
Mijn ouders denken dat ik geneeskunde studeer.
Mijn ouders denken dat ik medicijnen studeer.
Tom wohnt bei seinen Eltern.
Tom woont bij zijn ouders.
Ich kann nicht ohne die Erlaubnis meiner Eltern heiraten.
Ik kan niet zonder toestemming van mijn ouders trouwen.
Ich liebe meine Eltern.
Ik hou van mijn ouders.
Ich habe es meinen Eltern bereits gesagt.
Ik heb het al tegen mijn ouders gezegd.
Sie sind ihren Eltern nicht immer gehorsam.
Zij gehoorzamen hun ouders niet altijd.
Sprechen deine Eltern Französisch?
Spreken je ouders Frans?
Ich möchte mehr über Toms leibliche Eltern erfahren.
Ik wil meer over Toms biologische ouders weten.
Er schreibt seinen Eltern selten.
Hij schrijft zelden naar zijn ouders.
Das sind meine Eltern.
Dat zijn mijn ouders.
Ich vermisse meine Eltern.
Ik mis mijn ouders.
Ihre Eltern sind sehr schön, aber sie selbst hat nichts besonderes.
Haar ouders zijn heel mooi, maar zij zelf heeft niets speciaals.
Tom ist mit seinen Eltern im Urlaub.
Tom is met zijn ouders in vakantie.
Wo sind deine Eltern?
Waar zijn je ouders?
Wo sind eure Eltern?
Waar zijn jullie ouders?
Seine Eltern sind älter als meine.
Zijn ouders zijn ouder dan de mijne.
Ihre Eltern sind älter als meine.
Hun ouders zijn ouder dan de mijne.
Haar ouders zijn ouder dan de mijne.
Als Tom gestorben war, ging Maria in das Haus ihrer Eltern zurück.
Nadat Tom overleed, ging Mary terug naar het huis van haar ouders.
Ich wünschte, meine Eltern hätten mir verschwiegen, dass ich ein Unfall war.
Ik wou dat mijn ouders me verzwegen hadden dat ik een ongelukje was.
Wir sind Toms Eltern.
Wij zijn de ouders van Tom.
Wij zijn Toms ouders.
Er wohnt nicht bei seinen Eltern.
Hij woont niet bij zijn ouders.
Ich aß mit meinen Eltern.
Ik heb samen met mijn ouders gegeten.
Ich habe meine Eltern gestern Nacht flüstern gehört.
Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren.
Meine Eltern werden stolz auf mich sein.
Mijn ouders zullen trots op me zijn.
Toms Eltern haben sich scheiden lassen, als er noch sehr jung war.
De ouders van Tom zijn gescheiden toen hij nog heel jong was.
Toms Eltern blieben nur um der Kinder willen zusammen.
Toms ouders bleven alleen samen ter wille van de kinderen.
Das Haus, in dem ich wohne, gehört meinen Eltern.
Het huis waar ik woon, is van mijn ouders.
Tom verdient mehr als seine Eltern.
Tom verdient meer dan zijn ouders.
Ich wohne in der Stadt, aber meine Eltern haben auf dem Land gewohnt.
Ik woon in de stad maar mijn ouders hebben op het platteland gewoond.
Als wir heirateten, waren seine Eltern schon gestorben.
Toen wij trouwden, waren zijn ouders al overleden.
Es gelang den Eltern, ihn zu beruhigen.
De ouders slaagden er in hem te kalmeren.
Deine Eltern sind cool.
Jouw ouders zijn cool.
Synonyme
- Vater:
- vader
Sinnverwandte Wörter
- Erzeuger:
- producent
Antonyme
- Abkömmling:
- afstammeling
- Kind:
- kind
Niederländische Beispielsätze
Hoe ouder we worden, hoe slechter ons geheugen.
Ken is ouder dan Seiko.
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik, maar hij is drie centimeter kleiner.
Tom is ouder dan ik.
Hij is twee jaar ouder dan ik.
Mijn moeder is twee jaar ouder dan mijn vader.
Hij ziet er ouder uit dan hij is.
Haar zorgen maakten haar tien jaar ouder.
Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
Mijn zus is ouder dan mijn broer.
Ik schat dat ze ouder dan dertig is.
Hij wordt ouder.
Mijn zus is twee jaar ouder dan ik.
Ze lijkt jong maar eigenlijk is ze ouder dan jij.
Hij is drie jaar ouder dan ik.
Mijn neef is iets ouder dan ik.
Hij is 3 jaar ouder dan zij.
Hij is tien jaar ouder dan jij.
Ik denk dat ze ouder dan veertig is.
Ze is zes jaar ouder dan ik.