Was heißt »tüch­tig« auf Niederländisch?

Das Adjektiv »tüch­tig« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • duchtig
  • flink
  • ferm

Synonyme

aus­gie­big:
ruim
be­herzt:
kloek
kordaat
deut­lich:
duidelijk
en­ga­giert:
geëngageerd
er­heb­lich:
aanzienlijke
belangrijke
ernstige
pertinente
relevante
strenge
flei­ßig:
bezig
naarstig
hef­tig:
fel
hevig
kräf­tig:
krachtvol

Niederländische Beispielsätze

's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.

Tüchtig übersetzt in weiteren Sprachen: