Was heißt »duschen« auf Niederländisch?

Das Verb »duschen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe mich vor dem Frühstück geduscht.: Ik heb me voor het ontbijt gedoucht.
Könnte ich am Morgen duschen?: Mag ik 's ochtends een douche nemen?
Meine Schwester duscht jeden Morgen.: Mijn zus gaat elke ochtend onder de douche.
Ich gehe duschen.: Ik ga douchen.
Ich habe gerade geduscht.: Ik heb net een douche genomen.
Ich dusche jeden Abend.: Ik douch iedere avond.
Ich dusche jeden Tag.: Ik neem iedere dag een douche.
Er duscht gerade.: Hij staat onder de douche.
Ich werde nur duschen. Baden werde ich zu Hause.: Ik ga alleen douchen. Thuis ga ik in het bad.
Tom duscht.: Tom doucht.; Tom neemt een douche.
Ich muss duschen.: Ik moet douchen.
Tom duscht jeden Morgen vor dem Frühstück.: Tom doucht elke ochtend voor het ontbijt.
Du hast dich geduscht.: Je hebt een douche genomen.; Je hebt gedoucht.
Als Tom erwachte, duschte Maria gerade.: Mary was aan het douchen toen Tom wakker werd.; Toen Tom wakker werd, was Mary aan het douchen.
Er duschte.: Hij douchte.
Sie duschte.: Zij douchte.
Hast du geduscht?: Heb je een douche genomen?; Heb je gedoucht?
Ich dusche lieber des Morgens.: Ik douch liever 's morgens.
Ich will duschen.: Ik wil een douche nemen.
Ich dusche beinahe jeden Tag.: Ik douch bijna elke dag.