Was heißt »dies« auf Niederländisch?

Niederländische Beispielsätze

• Veel mensen willen niet geloven dat dit een verzonnen verhaal is.

• Is er brood te koop in deze winkel?

• Je kunt op dit woordenboek vertrouwen.

• Ik vind dat deze tafel te veel ruimte inneemt.

• "Is dit echt een natuurlijke uitdrukking?" "Laten we het meneer Google vragen."

• In Tokio zal het deze zomer weer tot een watertekort komen.

• Stuur mijn post alstublieft door naar dit adres.

• Alle personen in deze zaal zijn van hetzelfde geslacht.

• Kan iemand anders dit niet doen?

• Hij is het, die dit voorgesteld heeft.

• Ik heb een paar duiten op zak deze maand.

• Tom kan deze week niet werken.

• De auteur van dit artikel is een bekende criticus.

• Ik lach me dood om dit!

• De meeste slangen op dit eiland zijn ongevaarlijk.

• Hoeveel kost dit uurwerk?

• Welke maat zijn deze schoenen?

• De tijd ging erg langzaam voorbij deze week.

• Ik moet dit gedicht uit mijn hoofd leren.

• Ik moet slagen voor dit examen.