Was heißt »Vor­sit­zen­der« auf Niederländisch?

Synonyme

Chef:

chef

Prä­si­dent:

president

Niederländische Beispielsätze

• Iedereen luistert naar de voorzitter.

• We hebben de heer Grey voorzitter van de commissie gemaakt.

• Deze strijd heeft geleid tot het ontslag van de voorzitter.

• We hebben hem als voorzitter gekozen.

• Hij is de voorzitter van de bank.

• Ik ken de voorzitter van de club goed.

• Hij werd verkozen tot voorzitter.

• De voorzitter opende de vergadering.

• De journalist verdraaide de woorden van de voorzitter.

• Ze wendde zich tot de voorzitter.

• Richt u alstublieft tot de voorzitter!

Übergeordnete Begriffe

Lei­ter:

bestuurder

chef

geleider

hoofd

leider

Untergeordnete Begriffe

Aus­schuss­vor­sit­zen­der:

commissievoorzitter

Frak­ti­ons­vor­sit­zen­der:

fractievoorzitter

Par­tei­vor­sit­zen­der:

partijvoorzitter

Vor­stands­vor­sit­zen­der:

bestuursvoorzitter