Was heißt »Hof« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Mein Haus hat einen kleinen Hof.

Mijn huis heeft een klein tuintje.

Du bist so schön und intelligent. Wie kommt es, dass dir niemand den Hof macht?

Jij bent zo mooi en intelligent; hoe komt het dat niemand jou het hof maakt?

Er züchtet auf seinem Hof Rinder.

Hij fokt koeien op zijn boerderij.

Viele Bauern haben ihren Hof verloren.

Vele landbouwers hebben hun goed verloren.

Synonyme

Bau­ern­hof:

boerderij

Do­mä­ne:

domein

Niederländische Beispielsätze

• Er dienen geen twee hanen op één erf.

• Ik erf niks.

Übergeordnete Begriffe

Ort:

oord

Platz:

plaats

plein

Untergeordnete Begriffe

Bahn­hof:

station

Fried­hof:

begraafplaats

kerkhof

Ge­richts­hof:

gerechtshof

Schul­hof:

schoolplein

Wert­stoff­hof:

afvalbrengstation

milieustraat