Was heißt »Ge­bühr« auf Niederländisch?

Synonyme

Preis:

prijs

Steu­er:

stuur

Ta­rif:

tarief

Zah­lung:

betaling

Niederländische Beispielsätze

• Dat is een oud Amerikaans gebruik.

• Mijn kind, jij bent al lang uit de moederlijke wieg gestapt. Je hebt vleugels gekregen, gebruik ze om te vliegen.

• De vorig jaar aangelegde tramlijn wordt vandaag in gebruik genomen.

• Als je een pasfoto nodig hebt, ga je dan naar een fotograaf of gebruik je een automaat?

• De werkelijke kosten waren hoger dan de schatting.

• Waarvoor gebruik je het?

• Ik gebruik de vork.

• Ik kon je niet bellen. De telefoon was buiten gebruik.

• Waarom gebruik je Tatoeba?

• Hoeveel zou een nieuwe keuken kosten?

• Ik gebruik een elektrische tandenborstel.

• Hoeveel apps gebruik je?

• Tom heeft de gewoonte de waarheid te bespelen.

• Ik gebruik Google elke dag.

• Welke browser gebruik je?

• Hoeveel gaat het kosten?

• Wat gaat het kosten?

• We moeten de kosten tot een minimum beperken.

• Hoeveel gaat dit grapje kosten?

• Hoeveel gaat me dat kosten?

Übergeordnete Begriffe

Auf­wand:

inspanning

Zah­lung:

betaling

Untergeordnete Begriffe

Rund­funk­ge­bühr:

kijk- en luistergeld

Säum­nis­ge­bühr:

aanmaningskosten

Stu­di­en­ge­bühr:

collegegeld