Was heißt »Er« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Er« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • hij

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Er tritt mich!

Hij schopt me!

Er ist sehr sexy.

Hij is heel sexy.

Er hat sein Wort gebrochen.

Hij heeft zijn woord gebroken.

Er wäre froh, das zu hören.

Hij zou blij zijn dat te horen.

Er ist schon ein Mann.

Hij is al een man.

Er erzählte mir seine Lebensgeschichte.

Hij vertelde me zijn levensverhaal.

Er ist reich, er braucht kein Geld!

Hij is rijk. Hij heeft geen geld nodig.

Er schläft wie ein Baby.

Hij slaapt als een roos.

Er will schlechte Erinnerungen ausradieren.

Hij wil slechte herinneringen uitwissen.

Er hat gerade eine interessante Serie von Artikeln veröffentlicht.

Hij heeft onlangs een serie interessante artikelen gepubliceerd.

Er verbrachte den Abend damit, ein Buch zu lesen.

Hij bracht de avond door met een boek te lezen.

Er ist ein guter Mensch.

Hij is een goeierik.

Er ist mehrmals gekommen.

Hij kwam verschillende keren.

Er ist aus dem Fenster gesprungen.

Hij sprong het raam uit.

Er ist am 28. Juli 1888 geboren.

Hij werd op 28 juli 1888 geboren.

Er macht nichts, außer zu heulen.

Hij doet niets anders dan wenen.

Er war streng zu seinen Kindern.

Hij was streng voor zijn kinderen.

Er ist 3 Jahre älter als sie.

Hij is 3 jaar ouder dan zij.

Er spricht Spanisch genauso gut wie Französisch.

Hij spreekt even goed Spaans als Frans.

Er liest jeden Morgen die Zeitung.

Iedere morgen leest hij de krant.

Er kann die Wahrheit nicht wissen.

Hij kan de waarheid niet kennen.

Hij kan de waarheid niet weten.

Er ist alles, nur kein Gentleman.

Hij is allesbehalve een heer.

Er wird gleich zurück sein.

Hij komt straks terug.

Dieser Pullover kostet nicht viel. Er ist sehr billig.

Deze trui kost niet veel. Hij is heel goedkoop.

Er hofft, dass etwas Interessantes passiert.

Hij hoopt dat iets interessants gebeurt.

Er ist genauso alt wie ich.

Hij is net zo oud als ik.

Er hat einen interessanten Beruf, für den er viel arbeiten muss.

Hij heeft een interessante baan, waarvoor hij veel moet arbeiden.

Er arbeitet für eine große Zeitung, deren Auflage sehr hoch ist.

Hij arbeidt voor een grote krant, waarvan de druk heel groot is.

Er lachte.

Hij lachte.

Er befahl mir, den Raum umgehend zu verlassen.

Hij beval mij de kamer onmiddellijk te verlaten.

Er sagte, er würde ein Risiko eingehen.

Hij zei dat hij van plan was een risico te nemen.

Er spricht Englisch mit einem deutschen Akzent.

Hij spreekt Engels met een Duitse tongval.

Hij spreekt Engels met een Duits accent.

Er spricht weder Deutsch noch Französisch.

Hij spreekt noch Duits noch Frans.

Er verliert nie die Hoffnung.

Hij verliest nooit de hoop.

Er hat das Interesse an Politik verloren.

Hij verloor de belangstelling voor politiek.

Er hat sein Gedächtnis verloren.

Hij verloor zijn geheugen.

Er kickte den Ball ins Tor.

Hij schopte de bal in het doel.

Er will ein neues Auto.

Hij wil een nieuwe auto.

Er ist jung, aber erfahren.

Hij is jong, maar ervaren.

Er ist immer noch voller Energie.

Hij is nog steeds vol met energie.

Er ist mein Bruder.

Hij is mijn broer.

Er ist Taros Bruder.

Hij is Taro's broer.

Er trägt eine Brille.

Hij draagt een bril.

Er schloss seine Augen.

Hij sloot de ogen.

Er hat braune Augen.

Hij heeft bruine ogen.

Er war direkt hinter mir.

Hij was vlak achter mij.

Er drehte den Schlüssel.

Hij draaide de sleutel om.

Er wird kommen, wenn du ihn anrufst.

Hij zal komen als ge hem roept.

Er drückte sein Ohr gegen die Wand.

Hij drukte zijn oor tegen de muur.

Er hatte nichts zu sagen, also ist er gegangen.

Hij had niks te zeggen, dus is hij maar gegaan.

Er hat Glück, so eine gute Ehefrau zu haben.

Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.

Er wäscht das Fahrrad jede Woche.

Hij wast de fiets elke week.

Er ist reich genug, zwei Autos zu kaufen.

Hij is rijk genoeg om twee auto's te kopen.

Er ist stark.

Hij is sterk.

Er ist letzte Woche nach Amerika gegangen.

Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan.

Hij is vorige week naar de Verenigde Staten toe gegaan.

Er ist nach Japan zurückgekehrt.

Hij is naar Japan teruggekeerd.

Er hat einen guten Ruf.

Hij heeft een goede reputatie.

Er ist ein geborener Künstler.

Hij is een geboren kunstenaar.

Er spricht zu schnell.

Hij spreekt te snel.

Er schreibt mir einmal pro Woche.

Hij schrijft mij eens per week.

Hij schrijft mij eenmaal per week.

Er mag Orangen.

Hij houdt van appelsienen.

Er hat gute Wirtschaftskenntnisse.

Hij heeft veel economische kennis.

Er glaubt an den Weihnachtsmann.

Hij gelooft in de Kerstman.

Er ist engstirnig.

Hij is bekrompen.

Hij is eng van geest.

Er ist stärker als je zuvor.

Hij is sterker dan ooit tevoren.

Er lüftete mein Geheimnis.

Hij onthulde mijn geheim.

Er hat drei Brüder.

Hij heeft drie broers.

Er telefoniert.

Hij is aan de telefoon.

Hij zit aan de telefoon.

Er ist nicht mein Cousin.

Hij is mijn neef niet.

Hij is niet mijn neef.

Er war mehr als ein König.

Hij was meer dan een koning.

Er trägt einen Hut.

Hij draagt een hoed.

Er mag Brot und Butter.

Hij houdt van brood en boter.

Er hat seine Eltern glücklich gemacht.

Hij heeft zijn ouders gelukkig gemaakt.

Er bat mich, die Tür zu öffnen.

Hij vroeg me de deur open te doen.

Er ist Vater von drei Kindern.

Hij is de vader van drie kinderen.

Er hat eine Katze und zwei Hunde.

Hij heeft een kat en twee honden.

Er sprach mit sich selbst.

Hij sprak in zichzelf.

Er schläft noch.

Hij slaapt nog.

Er lebt auf dem Land.

Hij woont op het platteland.

Er hat ein reiches Mädchen geheiratet.

Hij is met een rijk meisje getrouwd.

Er hat keine Sorgen.

Hij heeft geen zorgen.

Er hat wenig Geld mit.

Hij heeft weinig geld bij zich.

Er konnte nicht kommen, weil er krank war.

Hij kon niet komen, omdat hij ziek was.

Er gab uns nicht nur Kleider, sondern auch ein bisschen Geld.

Hij gaf ons niet alleen kleding, maar ook wat geld.

Er kann nicht gut singen.

Hij kan niet goed zingen.

Er liest ein Buch.

Hij leest een boek.

Er wurde zu drei Jahren Gefängnis verurteilt.

Hij werd veroordeeld tot drie jaar celstraf.

Er ist Lehrer.

Hij is leraar.

Er kann sehr schnell schwimmen.

Hij kan heel snel zwemmen.

Er hat zugegeben, dass er Unrecht hatte.

Hij heeft toegegeven ongelijk gehad te hebben.

Er ist spazieren gegangen.

Hij ging wandelen.

Er ist ein Dichter, der diese Bezeichnung verdient.

Hij is een dichter die die naam waardig is.

Er lebt alleine im Wald.

Hij woont alleen in het bos.

Er hat mich aus Tokio angerufen.

Hij belde me vanuit Tokyo.

Er stellte mir eine Frage.

Hij stelde me een vraag.

Er hat mir versprochen, um vier zu kommen.

Hij beloofde me om vier uur te zullen komen.

Er weiß viel über Tiere.

Hij weet veel over dieren.

Er ist ein fauler Student.

Hij is een luie student.

Er spricht schnell.

Hij spreekt snel.

Er leerte sein Glas.

Hij leegde zijn glas.

Niederländische Beispielsätze

  • Terwijl ik sprak, zei hij niets.

  • In 1900 verliet hij Engeland en kwam nooit weer terug.

  • Ben je zeker dat hij het was?

  • Voor zover ik weet, is hij niet lui.

  • Waarom heeft hij zoiets gedaan?

  • Ik weet dat hij het gedaan heeft.

  • Hij wil niet naar de dokter hoewel hij pijn heeft.

  • Was hij maar gekomen.

  • Tom zei me dat hij Frans sprak.

  • Heeft hij zijn pantalon laten strijken?

  • Heeft hij zijn broek laten strijken?

  • Hoe wist je dat hij getrouwd was?

  • In andere woorden, hij heeft ons verraden.

  • Wegens diefstal werd hij ontslagen.

  • Verstaat ze wat hij vertelt?

  • Vandaag wil hij makreel roken.

  • Tom herhaalt wat hij gezegd heeft.

  • Hij doet alsof hij een koning was.

  • Tom gaf toe dat hij bang was.

  • Hij denkt dat hij het kan bewijzen.

Er übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Er. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 127, 476, 497, 541, 618, 854, 879, 880, 910, 974, 999, 1209, 1225, 1241, 6081, 6186, 140126, 182036, 236463, 330595, 330968, 330971, 332128, 332151, 332173, 332357, 333448, 333452, 338774, 340827, 340829, 340864, 340865, 340886, 340913, 341165, 341232, 341362, 341376, 341412, 341507, 341524, 341585, 341598, 341599, 341607, 341672, 341963, 342315, 342528, 342576, 342588, 342611, 342817, 343042, 343057, 343070, 343466, 343500, 343524, 343566, 343582, 344287, 344318, 344362, 344381, 344477, 344592, 344612, 344653, 344655, 344699, 344702, 344853, 344855, 344877, 344911, 345045, 345347, 345556, 347441, 347635, 347958, 348866, 348867, 349636, 349779, 349824, 349967, 349973, 350200, 351068, 351583, 351619, 351685, 351732, 351777, 351790, 352304, 352547, 3744668, 3704067, 3697675, 3689393, 3686625, 3686175, 3778725, 3680624, 3660114, 3655495, 3655494, 3645457, 3645195, 3645182, 3645010, 3627020, 3835678, 3621725, 3617426 & 3612801. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR