Was heißt »rup­fen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe ein Hühnchen mit dir zu rupfen.

Ik heb een uitje met jou te pellen.

Ik moet een boontje met jou schillen.

Ik heb met jou een appeltje te schillen.

Ich habe noch ein Hühnchen zu rupfen mit meinem Nachbarsjungen. Das Ekel schießt laufend Papierpfeile durch das Dachfenster hinein.

Ik heb nog een appeltje te schillen met mijn buurjongen. Dat rotjoch schiet steeds papieren pijltjes door ons zolderraam naar binnen.

Wenn du mit jemandem ein Hühnchen zu rupfen hast, sag es ihm direkt, anstatt hinter seinem Rücken zu reden.

Als je met iemand een eitje te pellen hebt, zeg het hem dan in zijn gezicht, in plaats van achter zijn rug te praten.

Tom hatte mit Mary noch ein Hühnchen zu rupfen.

Tom had met Maria een eitje te pellen.

Sinnverwandte Wörter

be­trü­gen:

bedriegen

er­leich­tern:

lichter maken

vergemakkelijken

weg­rei­ßen:

wegslaan

Niederländische Beispielsätze

• Toen ik naar beneden in de tuin ging, waren daar twee kleine meisjes madeliefjes aan het plukken.

• Men moet het bloempje plukken, terwijl het bloeit.