Was heißt »feh­ler­frei« auf Niederländisch?

Synonyme

ein­wand­frei:

onberispelijk

feh­ler­los:

foutloos

ide­al:

ideaal

ma­kel­los:

onberispelijk

per­fekt:

perfect

ta­del­los:

onberispelijk

un­ta­de­lig:

onberispelijk

vor­züg­lich:

verkieslijk

Niederländische Beispielsätze

• Ik denk dat jouw antwoord correct is.

• Beide antwoorden zijn juist.

• Je hebt het inderdaad juist voor.

• Tom heeft de vraag juist beantwoord.

• Ik denk dat je antwoord juist is.

• Ik heb juist een falafel gegeten.

• Hun huis ligt juist tegenover de bushalte.

• Die zin is grammaticaal niet correct.

• Het project wordt juist nu besproken.

• Wat is dat juist?

• Beeldspraak of metafoor is een krachtig stijlmiddel, mits correct gebruikt.

• Het blijkt dat dit een zeer gunstige factor is voor ons project, dat juist als doel heeft in samenwerking een netwerk te scheppen van vertalingen in zoveel mogelijk talen.

• Dat wat grammatisch correct is, kan alsnog onduidelijk zijn.

• Mijn berekening was correct.

• Alleen ik kon de vraag juist beantwoorden.

• De klant is juist aangekomen en wacht in de kamer hiernaast.

• Dat is bijna juist.

• Een ongeval deed zich juist voor.

• Welke denk jij dat correct is?

• Is deze zin juist?

Übergeordnete Begriffe

gut:

goed