Was heißt »dring­lich« auf Niederländisch?

Synonyme

akut:

acuut

aus­drück­lich:

expliciet

uitdrukkelijk

deut­lich:

duidelijk

ein­deu­tig:

ondubbelzinnig

ener­gisch:

nadrukkelijk

forsch:

flink

klar:

sereen

Niederländische Beispielsätze

• We moesten dringend naar de dierenarts met onze hond.

• Het spijt me, maar ik moet heel dringend naar het toilet.

• Het was dringend, zei ze.

• Het is helemaal niet dringend.

• Je hebt dringend vakantie nodig.

• Ik moet dringend gaan plassen.

• We hebben dringend nieuwe medewerkers nodig.

• Ik moet dringend gaan pissen.

• Ze hadden dringend iets nodig om de dorst te lessen, want ze verbleven al lange tijd in een hete woestijn.

• Het was dringend.