Was heißt »Land­wirt« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Land­wirt« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • agrariër (männlich)
  • landbouwer (männlich)
  • boer (männlich)

Synonyme

Bau­er:
pion

Niederländische Beispielsätze

  • Ik boer veel.

  • Ik ben boer.

  • Ik ben landbouwer.

  • Tom heeft een baan gevonden bij een lokale boer.

  • Tom is een boer.

  • Mijn vader is een boer.

  • Tom is een verschrikkelijke landbouwer.

  • De boer ging de varkensstal binnen.

  • Ik heb harten boer.

  • Hij wilde boer worden.

  • "Hé, Willy" riep de boer luid.

  • Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet.

  • Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.

  • Valt de maan 's nachts op de daken, doet hij iedere boer ontwaken.

  • Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.

Landwirt übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Landwirt. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2022, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: Landwirt. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 8757791, 8661747, 8661745, 8525228, 7123862, 6041662, 5526735, 5526734, 5472912, 848053, 744993, 640281, 422913, 414488 & 414359. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR