Was heißt »prä­sent« auf Niederländisch?

Synonyme

ge­gen­wär­tig:

actueel

onderhavig

tegenwoordig

vor Ort:

ter plaatse

ter plekke

vor­han­den:

voorhanden

zei­gen:

tonen

Antonyme

ab­we­send:

absent

afwezig

Niederländische Beispielsätze

• Niet alle leden waren aanwezig op de vergadering gisteren.

• We vragen nieuwe patiënten een medische vragenlijst in te vullen, dus gelieve tien minuten voor de afgesproken tijd in het ziekenhuis aanwezig te zijn.

• Er waren minstens 100 mensen aanwezig.

• Minstens 100 mensen waren aanwezig.

• Tom was aanwezig op de begrafenis van Mary.

• Hij was een week lang niet aanwezig op school.

• Ze waren beiden niet aanwezig op de vergadering.

• Elk lid van de club was aanwezig.

• Wees aanwezig.

• Er waren duizenden mensen aanwezig.

• Veertig mensen waren aanwezig.

• Op één na was iedereen aanwezig.

• Er was niemand aanwezig.

• Tom is aanwezig.

• Alle leden waren aanwezig.

• Niemand was bij de bijeenkomst aanwezig.

• Hoeveel mensen waren aanwezig bij de vergadering?

• Er waren dertig mensen aanwezig bij de bijeenkomst.

• Er waren dertig mensen aanwezig bij de vergadering.

• Ik sta erop dat u aanwezig bent.