Was heißt »ge­schäf­tig« auf Niederländisch?

Synonyme

ak­tiv:

actief

eif­rig:

ijverig

naarstig

em­sig:

naarstig

en­ga­giert:

geëngageerd

flei­ßig:

naarstig

um­trie­big:

gedreven

Niederländische Beispielsätze

• ''Zet eens een kopje thee voor me, Tom,'' zei Maria, ''en als je toch bezig bent, zet gelijk ook maar een plaat op!''

• We zijn ermee bezig.

• Zeg hem dat we bezig zijn.

• Zijn jullie nu bezig, Tom?

• Ze was bezig met haar breiwerk.

• Ik ben nog bezig.

• Mijn hond Wolfgang slaapt altijd naast me op de bank als ik op de computer bezig ben.

• Ik ben nu bezig.

• Tom is niet meer bezig.

• Op dit moment zijn we bezig.

• Is Tom nu bezig?

• ?En waarmee houdt Tom zich tegenwoordig bezig?” „Hij is slavendrijver.” „Wat?” „Hij leidt een interimbureau.”

• Laat hen weten dat we bezig zijn.

• Waar bent u mee bezig?

• Zijn verhalen hielden ons urenlang bezig.

• Hij houdt zich bezig met zijn eigen zaken.

• Ik weet dat hij bezig was.

• Ik was dikwijls te druk bezig met andere dingen.

• Ik ben momenteel bezig.

• Mama was bezig met haar naaiwerk.