Was heißt »be­tre­ten« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Wir müssen die Schuhe ausziehen, bevor wir das Haus betreten.

We moeten onze schoenen uitdoen, voor we in het huis binnengaan.

Er hat das Zimmer betreten.

Hij ging de kamer binnen.

Ich habe Alexanders Laden betreten.

Ik ging de winkel van Aleksander in.

Das kleine Mädchen hat das Zimmer betreten.

Het kleine meisje kwam de kamer binnen.

Müssen wir die Schuhe ausziehen, bevor wir das Haus betreten?

Moeten we onze schoenen uitdoen voor we het huis binnengaan?

Wir betreten das Klassenzimmer.

We gaan het klaslokaal binnen.

Synonyme

ver­schämt:

beschaamd

Niederländische Beispielsätze

• Tom was erg verlegen als kind.

• Ik ben een beetje verlegen.

• Tom is erg verlegen.

• Hij is erg verlegen.

• Zij is erg verlegen.

• Ik was te verlegen.

• Ik ben erg verlegen.

• Tom is niet verlegen.

• Ik ben niet verlegen.

• Tom was verlegen.

• Je bent verlegen.

• Ben je verlegen?

• Mary is een heel verlegen meisje.

• Wij zijn verlegen.

• Tom is verlegen.

• Ik ben verlegen.

• Er zijn geen verlegen leerlingen meer, alleen verlegen meesters.

• Zijn Tom en Maria verlegen?

• Ik was verlegen.

• Tom is een beetje verlegen voor meisjes.