Was heißt »Spanier« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Spanier« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Spanier haben zwei Nachnamen.: Spanjaarden hebben twee achternamen.
Magda heiratet einen Spanier.: Magda trouwt met een Spanjaard.
Während sich die deutschen Mitarbeiter um jedes Komma streiten, werden die Spanier aufholen.: Terwijl de Duitse werknemers vechten om elke komma, zullen de Spanjaarden hun achterstand inhalen.
Vielleicht ist er Italiener oder Spanier.: Misschien is hij Italiaans of Spaans.
Er ist ein authentischer Spanier.: Hij is een echte Spanjaard.
Ist euer Vater Spanier?: Is jullie vader een Spanjaard?
Meine Eltern sind Spanier.: Mijn ouders zijn Spaans.
Er ist Spanier.: Hij is Spaans.
Ihr seid keine Spanier.: Jullie zijn niet Spaans.
Bist du Spanier?: Ben je Spaans?