Was heißt »Italienisch« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Italienisch« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- Italiaans (sächlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Sprichst du Italienisch?
Spreek je Italiaans?
Wie heißt das auf Italienisch?
Hoe zegt u dat in het Italiaans?
Hoe zegt men dat in het Italiaans?
Kannst du auch auf Italienisch zählen?
Kun je ook in het Italiaans tellen?
Julias Muttersprache ist Italienisch.
De moedertaal van Julia is Italiaans.
Italienisch ist meine Muttersprache.
Italiaans is mijn moedertaal.
Wo haben Sie Italienisch gelernt?
Waar heb je Italiaans geleerd?
Waar heeft u Italiaans geleerd?
Wo hat er Italienisch gelernt?
Waar heeft hij Italiaans geleerd?
Seine Mutter spricht Italienisch.
Zijn moeder spreekt Italiaans.
Ich komme aus Italien, und ich spreche Italienisch.
Ik kom uit Italië en ik spreek Italiaans.
Sprechen Sie Italienisch?
Spreekt u Italiaans?
Chinesisch und Italienisch sind die schönsten Sprachen der Welt.
Chinees en Italiaans zijn de mooiste talen ter wereld.
Kannst du auf Italienisch zählen?
Kunnen jullie in het Italiaans tellen?
Können Sie auch auf Italienisch zählen?
Kunt u ook in het Italiaans tellen?
Seine Frau bringt mir Italienisch bei.
Zijn vrouw leert me Italiaans.
Wie sagt man das auf Italienisch?
Hoe zeg je dat in het Italiaans?
Ich spreche schon Italienisch.
Ik spreek al Italiaans.
Ich spreche Englisch, ein wenig Italienisch und Spanisch.
Ik spreek Engels, een beetje Italiaans en Spaans.
Ich bin hier, um Italienisch zu lernen.
Ik ben hier om Italiaans te studeren.
Esperanto klingt ein bisschen wie Italienisch.
Esperanto klinkt een beetje als Italiaans.
Versteht sie Italienisch?
Verstaat zij Italiaans?
Mein Italienisch ist schrecklich.
Mijn Italiaans is vreselijk.
Sprecht ihr Italienisch?
Spreken jullie Italiaans?
Ich spreche nur Italienisch.
Ik spreek alleen Italiaans.
Tom spricht perfekt Italienisch.
Tom spreekt perfect Italiaans.
Ich lerne Italienisch.
Ik leer Italiaans.
Verstehen Sie Italienisch?
Verstaat u Italiaans?
Könnt ihr auch auf Italienisch zählen?
Kunnen jullie ook in het Italiaans tellen?
Niederländische Beispielsätze
Bent u echt Italiaans?
Hij is een leraar Italiaans.
Houden jullie van Italiaans eten?
Ik ken een goed Italiaans restaurant.
Misschien is hij Italiaans of Spaans.
Tom werkt in een Italiaans restaurant.
Mario is Italiaans staatsburger.
Zijn vrouw is onze lerares Italiaans.
Mario heeft een sterk Italiaans accent.
Mijn buurman is Italiaans.