Was heißt »gra­tis« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Die Zeitung ist gratis.

De krant is gratis.

Ist das gratis?

Is dit gratis?

Ich gebe es dir gratis.

Ik geef het je voor niets.

Niederländische Beispielsätze

• Ervoor heb je niets te betalen, het is gratis.

• Je kunt het gratis krijgen.

• Er is gratis bier.

• Ik vertaal gratis in het Esperanto.

• Is het festival gratis?

• Toegang is gratis.

• Vrijheid is niet gratis.

• Is dat gratis?

• Is dat kosteloos?

• Een glimlach is gratis, maar niet voor niets.

• Tom heeft een gratis auto gewonnen.

• Tom zei mij dat hij zijn xylofoon gratis gekregen had.

• Ze bieden gratis condooms aan.

• Dat is gratis.

• Alles is gratis.

• Het bezoek is gratis.

• Zijn dranken gratis?

• Dit is een gratis krant.

• De deelname is vrijwillig en kosteloos.

• Ik heb een rekening bij deze bank geopend, omdat overschrijvingen naar het buitenland voor mensen onder de vijfentwintig jaar gratis zijn.