Was heißt »nie­der­län­disch« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Brigitte ist ein niederländischer Name.

Brigitte is een Nederlandse naam.

Vincent van Gogh war ein niederländischer Maler.

Vincent van Gogh was een Nederlandse schilder.

Niederländische Beispielsätze

• Trouwens, het verschil tussen Engels en Amerikaans is waarschijnlijk groter dan dat tussen standaard Nederlands in Vlaanderen en in Nederland.

• Spreken jullie Nederlands?

• Er is vroeger veel verzet geweest tegen de opnamen van Duitse woorden in het Nederlands. Inmiddels zijn veel germanismen zo ingeburgerd, dat niemand ze als zodanig herkent. Bijv.: eerstens, überhaupt en heimwee.

• Mijn moeders spreken geen Nederlands.

• Mijn vaders spreken geen Nederlands.

• Ik wil Nederlands leren.

• Wij zijn Nederlands.

• Zij is een moedertaalspreker van het Nederlands.

• Duits, Nederlands, Noors en Engels zijn Germaanse talen.

• Ze is Nederlands.

• Ze spreken Nederlands.

• Jouw Nederlands is verschrikkelijk.

• Ik ben Nederlands.

• Mijn schoonzus is Nederlands.

• Ik begrijp het Nederlands niet. Het is moeilijk.

• Mijn droom is om Nederlands te studeren in Amsterdam.

• Kunt u misschien een voorbeeld van een bekend Nederlands spreekwoord geven?

• Spreekt hij Nederlands?

• Ik was erg onder de indruk van jouw vertaling van Engelse zinnen in het Nederlands.

• Jouw Nederlands is erg goed, waarschijnlijk beter dan het mijne.

Übergeordnete Begriffe

eu­ro­pä­isch:

Europees

ger­ma­nisch:

Germaans

na­ti­o­nal:

landelijk

nationaal

Untergeordnete Begriffe

alt­nie­der­län­disch:

Oudnederlands

hol­län­disch:

Hollands

mit­tel­nie­der­län­disch:

Middelnederlands