Was heißt »Spros­se« auf Niederländisch?

Sinnverwandte Wörter

Ab­le­ger:

stek

Keim­ling:

kiemplant

Tritt:

stap

Niederländische Beispielsätze

• Voetbal is de meest populaire sport in Brazilië.

• Voetbal is een sport.

• Ik hou van muziek en sport.

• Voetbal is de populairste sport in Brazilië.

• Doet u aan sport?

• Ik hou meer van muziek dan van sport.

• Ik sport iedere dag een uur.

• Ik ben slecht in sport.

• Hou je van sport?

• Hij haat sport.

• Tom interesseert zich erg voor sport.

• Welk type sport vind je leuk?

• Tennis is mijn favoriete sport.

• Doet gij aan sport?

• Sommige mensen houden van sport, anderen niet.

• Doet ge graag aan sport?

• Ik hou van sport.

• Elke dag aan sport doen is onmisbaar voor een goede gezondheid.

• Wat sport betreft is John erg goed.

• Sommige mensen houden van sport, andere niet.

Untergeordnete Begriffe

Som­mer­spros­se:

sproet

zomersproet