Was heißt »vor­ent­hal­ten« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Haben Sie mir etwas vorenthalten?

Hebt u iets voor mij achtergehouden?

Hebt u iets voor mij verborgen gehouden?

Hebt u iets voor mij verzwegen?

Habt ihr mir etwas vorenthalten?

Hebben jullie iets voor mij achtergehouden?

Hebben jullie iets voor mij verborgen gehouden?

Hebben jullie iets voor mij verzwegen?

Du hast mir etwas vorenthalten.

Je hebt iets voor mij achtergehouden.

Je hebt iets voor mij verborgen gehouden.

Je hebt iets voor mij verzwegen.

Sie haben mir etwas vorenthalten.

U hebt iets voor mij achtergehouden.

Zij hebben iets voor mij achtergehouden.

Zij hebben iets voor mij verborgen gehouden.

U hebt iets voor mij verborgen gehouden.

U hebt iets voor mij verzwegen.

Zij hebben iets voor mij verzwegen.

Ich weiß, du hast mir etwas vorenthalten.

Ik weet dat je iets voor mij hebt achtergehouden.

Ik weet dat je iets voor mij verborgen hebt gehouden.

Ik weet dat je iets voor mij verzwegen hebt.

Ich weiß, Sie haben mir etwas vorenthalten.

Ik weet dat u iets voor mij hebt achtergehouden.

Ik weet dat u iets voor mij verborgen hebt gehouden.

Ik weet dat u iets voor mij verzwegen hebt.

Ich weiß, ihr habt mir etwas vorenthalten.

Ik weet dat jullie iets voor mij hebben achtergehouden.

Ik weet dat jullie iets voor mij verborgen hebben gehouden.

Ik weet dat jullie iets voor mij verzwegen hebben.

Ich habe Ihnen etwas vorenthalten.

Ik hebt iets voor u achtergehouden.

Ik hebt iets voor u verborgen gehouden.

Ik hebt iets voor u verzwegen.

Ich habe euch etwas vorenthalten.

Ik hebt iets voor jullie achtergehouden.

Ik hebt iets voor jullie verborgen gehouden.

Ik hebt iets voor jullie verzwegen.

Ich habe so das Gefühl, dass Sie mir etwas vorenthalten.

Ik heb het gevoel dat u iets voor mij achterhoudt.

Ik heb het gevoel dat u iets voor mij verborgen houdt.

Ik heb het gevoel dat u iets voor mij verzwijgt.

Niederländische Beispielsätze

• Er zijn te veel codes om te onthouden.

• Een goed wachtwoord moet moeilijk te raden zijn maar gemakkelijk te onthouden.

• Ik zal het onthouden.

• Maria keek geruime tijd naar het bladerdek en trachtte elk kleinste detail te onthouden.

• Probeer zoveel als je kunt te onthouden.

• Men kan woorden veel beter in context onthouden, bijvoorbeeld in zinnen of verhalen.

• Zijn naam is erg moeilijk te onthouden.

• Hij heeft het moeilijk om namen te onthouden.